Op 8 oktober 2019 boden de kinderrechtenorganisaties Defence for Children en Save the Children in Den Haag een nieuw rapport aan de aanwezige Tweede Kamerleden. Het rapport heet ‘Kansen voor kinderen: een postcodetombola’. Uit het rapport volgt dat een effectieve aanpak van kinderarmoede ontbreekt en dat het landelijk sociaal vangnet tekortschiet. Tijdens de overhandiging is met de aanwezige Kamerleden de postcodetombola gespeeld. De politici mochten aan het ‘postcode rad’ draaien. Zo konden zij er vervolgens achter komen op welke voorzieningen zij als kind binnen die gemeente recht hebben en welke verschillen tussen de gemeenten bestaan.
Gemeenten zijn door de decentralisatie verantwoordelijk geworden voor de bestrijding van armoede onder kinderen. Deze aanpak leidt, wellicht onbewust en onbedoeld, tot willekeur. De Rijksoverheid schiet daarbij tekort in haar rol. De aanpak van kinderarmoede kent weinig duidelijke kaders en verschilt per gemeente. Een laptopsubsidie is in de gemeente Edam-Volendam bijvoorbeeld beperkt tot 160 euro, terwijl dit ongeveer acht kilometer verderop in de gemeente Purmerend 625 euro bedraagt. Vanuit het kinderrechtenperspectief zijn dit soort verschillen onaanvaardbaar.
Decentralisatie: grote verschillen in aanpak kinderarmoede
Door de decentralisatie is een spanningsveld ontstaan tussen de positie van de landelijke overheid en die van de gemeenten. Gemeenten willen eigen beleid kunnen voeren. Maar om armoede effectief te kunnen bestrijden is bemoeienis van de Rijksoverheid nodig. Het proactieve optreden op landelijk niveau blijft echter uit. Hierdoor wordt gelijke toegang tot voorzieningen voor kinderen in armoede onmogelijk gemaakt. De onderzochte gemeenten vertonen opmerkelijke verschillen op het gebied van onder andere de invulling van het armoedebeleid, het vaststellen van de lage-inkomensgrens en het aanbod van en toegang tot voorzieningen voor kinderen.
Dit veroorzaakt kansenongelijkheid. Daarbij is de bestrijdingsaanpak te vaak gericht op het compenseren van de gevolgen van armoede. Kinderen kunnen bijvoorbeeld gratis sporten en schoolspullen aanschaffen. Maar de oorzaak van de problematiek wordt niet aangepakt.
Kinderarmoede: een multidimensionaal probleem
In Nederland groeien volgens het CBS maar liefst 292.000 kinderen op in armoede. Het aantal kinderen dat opgroeit in (langdurige) armoede is de afgelopen jaren nauwelijks gedaald. Deze kinderen worden dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van geldgebrek. De praktijk is zelfs zo versplinterd dat zowel burgers als professionals door de bomen het bos niet meer zien. Door die verschillen is landelijke monitoring of meting van de effecten van het lokale beleid op de structurele oorzaken van armoede onmogelijk. Armoede is een multidimensionaal probleem en een aanpak van de structurele oorzaken van armoede onder kinderen blijft uit.
Inspanningsverplichting van de Rijksoverheid
Vanuit kinderrechtenperspectief heeft de Rijksoverheid een inspanningsverplichting ten aanzien van het verminderen van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede. Ook moeten zij passende zorg inzetten en ondersteuning bieden aan kwetsbare gezinnen. Een effectieve uitoefening van deze verplichting wordt in de praktijk onvoldoende teruggezien. Uit het rapport volgt dat, ongeacht de financiële situatie van de ouders, ieder kind recht heeft op een toereikende levensstandaard. De integrale aanpak van armoede onder kinderen zou dan ook een allesomvattende aanpak moeten zijn, waarbij geen kind buiten de boot valt.
Kinderrechten
De kinderrechtenorganisaties pleiten er dan ook voor om de sterke focus op het (gezins)inkomen los te laten en te kijken naar wat kinderen nodig hebben en waar zij recht op hebben. De behoeften van kinderen zijn in de kern universeel. Een aanbod van voorzieningen voor een toereikende levensstandaard, waar alle kinderen volgens het VN-Kinderrechtenverdrag recht op hebben, zou dan ook passender zijn in een tijd waarin de allerarmsten al jaren in dezelfde uitzichtloze positie verkeren en ‘het systeem’ voor álle burgers te ingewikkeld is geworden om nog van effectieve steun vanuit de Rijksoverheid te kunnen spreken.