Alleenstaande minderjarige vreemdeling krijgt asielvergunning na tweede gegrond beroep

Jurisprudentie
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem
Niet gepubliceerd

Een alleenstaande minderjarige jongen vluchtte op zijn twaalfde naar Nederland. De reden voor zijn vlucht is dat zijn vader in het land van herkomst problemen had vanwege zijn politieke voorkeur. De staatssecretaris kende de jongen geen asielvergunning toe omdat de IND twijfelt aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. De rechter oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het relaas ongeloofwaardig zou zijn, volgens de rechter is er te weinig rekening gehouden met de jonge leeftijd waarop de jongen werd gehoord.

In beroep oordeelt de rechter dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde elementen uit het relaas ongeloofwaardig zouden zijn. Tot dat oordeel komt de rechtbank met name vanwege de zeer jonge leeftijd (12) waarop de jongen werd gehoord en het feit dat er, ondanks die leeftijd, door de hoorambtenaar op die elementen uit zijn relaas die ongeloofwaardig werden geacht, niet was doorgevraagd. De ouders, broers en zussen konden niet worden getraceerd. De rechtbank betrekt hierbij dat volgens Werkinstructie 2014/10 rekening gehouden moet worden met de leeftijd waarop iemand wordt gehoord. Leeftijd kan beschouwd worden als ‘verschoonbare omstandigheid’ die een bepaald gebrek in de geloofwaardigheid kan verklaren. Het beroep wordt gegrond verklaard waarna de alleenstaande minderjarige jongen alsnog een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen.

De uitspraak is op 3 juni 2016 gedaan door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, maar niet gepubliceerd.