“Participatie van kinderen en jongeren is een rijdende trein die ik graag versnel”
Voormalig kinderrechter Anne Martien van der Does werkt bijna zeven jaar als kinderombudsman van de Metropool Amsterdam. Als kinderombudsman is ze een tweedelijnsklachteninstantie voor kinderen en jongeren tot ongeveer achttien jaar en hun ouders. Ze kunnen bij haar terecht als ze ontevreden zijn over de afhandeling van een klacht door een gemeentelijke instantie of een door de gemeente ingehuurde organisatie. Zij kijkt dan opnieuw naar de klacht en probeert die op te lossen. Daarnaast gaat ze uit eigen beweging op zoek naar tekenen van onvrede over hoe officiële instanties kinderen behandelen.
Eind 2018 besloot de gemeente Amsterdam jaarlijks een mensenrechtenscan te laten uitvoeren naar de naleving van mensenrechtenverdragen. Onder het motto ‘een jaarlijkse mensenrechtenscan begint bij de rechten van Amsterdamse kinderen’ voerde de kinderombudsman een kinderrechtenscan uit. Ze sprak met meer dan honderd kinderen en met professionals. Hun ervaringen toetste ze aan de in het Kinderrechtenverdrag opgenomen provisie, protectie- en participatierechten, de drie P’s. Bij die toetsing maakte ze gebruik van door Defence for Children ontwikkelde kinderrechtenkaders. Met het oog op deze serie lichten we de participatierechten eruit. We vragen de kinderombudsman en de twaalfjarige Imane Valk naar de participatie van Amsterdamse kinderen en jongeren.
In hoeverre maakt de participatieverplichting deel uit van het DNA van de gemeente Amsterdam?
“Onvoldoende, daar moet nog het een en ander voor gebeuren. Artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag legt de overheid, waaronder dus ook gemeenten, de verplichting op de mening van kinderen en jongeren te horen en er serieus naar te luisteren. Dat betekent dat zij het recht hebben mee te praten over hun eigen leven en toekomst.”
Imane voegt hieraan toe: “In het Kinderrechtenverdrag staat dat we mogen meepraten over álle zaken die ons aangaan. Kinderparticipatie is dus niet alleen maar leuk of goed, het is ons recht. Wij kijken soms net iets anders, maar dat is niet minder belangrijk.”
De kinderombudsman vervolgt: “Hoewel Amsterdam kinderrechten zeker serieus neemt, zitten die nog niet in het DNA. De gemeente moet iets doen om ervoor te zorgen dat kinderrechten, waaronder participatie, in de genen van de ambtenaren terechtkomen.”
Wat moet de gemeente hiervoor doen?
“Ik denk dat het aanstellen van een speciale beleidsmedewerker kinderrechten, zoals Utrecht heeft gedaan, goed werkt. Daarnaast moet de tweedelijnsklachteninstantie, wat de kinderombudsman is, in de drie grote gemeenten (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) blijven bestaan. Wij zien aan de hand van klachten rode draden en zwengelen het beleid van de gemeente vervolgens aan.
Die rode draden zijn belangrijk, maar als je het hebt over DNA dan is het belangrijk dat er regelmatig een ambtenaar bij al die ambtenaren over de vloer komt om over participatie te praten. Zo is in de fase waarin beleid wordt gemaakt al aandacht voor kinderrechten, voordat kinderen in de problemen komen. Als kinderombudsman kan ik pas achteraf in actie komen.”
Imane vindt het aanstellen van zo’n speciale beleidsmedewerker een goed idee: “Als die ambtenaar tenminste ook echt met kinderen kan en gaat werken. Dus niet alleen over kinderen gaat praten vanuit een studie ofzo. Er zou echt een soort kind-ambtenaar-relatie/samenwerking moeten zijn. Dat is er nu vaak niet. Het zou goed zijn als kinderen ook zelf op die ambtenaar afstappen.”
Moeten andere gemeenten ook een kinderombudsman aanstellen en een kinderrechtenscan laten uitvoeren?
“Op de eerste vraag is het antwoord nee. In Nederland hebben we een nationale ombudsman en een nationale kinderombudsman, Margrite Kalverboer. De nationale ombudsman is niet bevoegd als de gemeentelijke ombudsman bevoegd is. Maar de nationale kinderombudsman is altijd en overal bevoegd. Daarom maakten Margrite en ik, samen met de overige twee gemeentelijke kinderombudsmannen, onderling afspraken.
Het is zo dat een gemeentelijke kinderombudsman in de grote steden effectiever is dan de nationale kinderombudsman. De gemeentelijke kinderombudsman kent behalve het systeem ook de gemeente en wijken goed, weet wie daar allemaal werken. Maar voor kleine gemeenten is een speciale kinderombudsman echt overkill. Zelfs één per jeugdzorgregio is te veel, dan wordt het een ongelooflijk ingewikkeld systeem wat bevoegdheid betreft. Dan weet niemand meer waar ‘ie naartoe moet. We zijn al moeilijk genoeg te vinden.
Het uitvoeren van een kinderrechtenscan is daarentegen een vorm van participatie die voor elke gemeente heel nuttig is. Om te weten hoe het in de praktijk werkt, moet je zo nu en dan praten met kinderen, zoals ik dat heb gedaan. De uitkomsten van de scan zouden zich vervolgens moeten vertalen naar gemeentelijk beleid.”
Imane haakt in op de kinderrechtenscan: “De uitkomsten moeten ook gedeeld worden met kinderen. En dus ook in kindertaal moeten worden geschreven. Het is niet alleen belangrijk dat de gemeente weet wat erin staat, maar ook kinderen. Het gaat tenslotte over ons. En dat helpt ook kinderen om te denken vanuit de drie P’s. Dus vanuit de rechten die we hebben.”
Wat is u door klachten en de kinderrechtenscan duidelijk geworden over participatie in Amsterdam?
“Vooral dat participatie absoluut niet in het DNA zit van ambtenaren en professionals die met kinderen werken. Ze verzinnen voortdurend plannen waarbij niet aan kinderen wordt gevraagd wat ze ervan vinden. Of wel, maar dan in een te laat stadium, of de zo belangrijke terugkoppeling aan kinderen vindt niet plaats.”
“Participatie zit”, zegt Imane, “ook nog niet in de genen van kinderen! Kinderen moeten eerst leren wat hun rechten zijn. En vraag niet alleen wat kinderen vinden van de plannen die zijn verzonnen, maar ook wat we belangrijk vinden. En maak dan pas een plan.”
De kinderombudsman: “Kinderen klagen naar hun aard niet zo veel, maar als ze echt klagen, dan gaat het vooral over de manier waarop ze worden geholpen. Dan zeggen ze tegen mij dat er niet goed naar hen wordt geluisterd. Ook tijdens de kinderrechtenscan gaven kinderen en jongeren aan dat er onvoldoende naar hen wordt geluisterd en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn tot participatie. Ik hoorde bijvoorbeeld dat er vooral voor jongeren tussen de twaalf en achttien jaar een gat is, qua mogelijkheden. Die stelden daarom voor om naast de kinderburgemeester ook, eventueel per stadsdeel, een jongerenburgemeester te benoemen.”
Wat maakt dat er onvoldoende naar kinderen/jongeren wordt geluisterd?
“Dat komt denk ik door gebrek aan bewustwording, al heeft het Kinderrechtenverdrag wel een ontwikkeling in gang gezet. Ik kreeg destijds van mijn ouders te horen naar welke middelbare school ik ging, en in die tijd deed je wat je ouders zeiden. Tegenwoordig is er een proces gaande dat je als ouder meer met je kinderen praat en als gemeente met je burgers. Je ziet ook dat waar burgerprotesten zijn, zoals dat van de boeren, er te weinig met burgers is gepraat.
Kinderen lopen op dat gebied zelfs nog meer achter de feiten aan dan volwassen burgers. We zijn verder met de bescherming van kinderen dan met participatie. Dat is een rijdende trein en die trein wil ik graag versnellen. Juist omdat de toekomst van kinderen is, moeten ze daarover kunnen meepraten en beslissen. De eindstreep is nog lang niet bereikt, maar er is wel een ontwikkeling gaande richting kinderemancipatie.”
In hoeverre spelen de, door Defence for Children ontwikkelde, kinderrechtenkaders een rol in het vergroten van bewustwording?
“Ik heb zelf meer geleerd over kinderrechten door de kaders van Defence for Children. Die kaders zijn ook nuttig voor ambtenaren, al is alles erg gedetailleerd vastgelegd. Wat participatie betreft gaat het erom dat we naar de mening van kinderen vragen, goed naar hen luisteren en hun mening serieus nemen. Het is een soort van algemene fatsoensnorm. Als je die in het hoofd krijgt van ambtenaren, doe je het goed en ben je al een stuk verder.”
Ziet u een rol voor het, door Defence for Children ontwikkelde, ‘participatiekwartetspel’ in de bewustwording?
“Ambtenaren zie ik niet zo snel kwartetten. Wat kinderen betreft, zou een kindvriendelijke versie helpen kinderen bewust te maken van het feit dat ze participatierechten hebben. En dat ze die kunnen opeisen. Die bewustwording is nodig. Het vraagt namelijk nogal wat voor kinderen hun stem te verheffen en te zeggen dat ze iets anders willen. Ze nemen hun leven en de manier waarop ze worden opgevoed ‘for granted’ en moeten dus weten wat hun rechten zijn. Toen ik in het kader van de scan aan kinderen vroeg wat kinderrechten zijn, kwamen ze met voorbeelden als ‘het recht om alleen naar de bioscoop te gaan’ en ‘thee met suiker te mogen drinken’. Maar aan grotere rechten, behalve veiligheid, kwamen ze niet toe. Op het gebied van structurele kinderrechteneducatie ligt, denk ik, een taak voor scholen.”
Bewustwording gaat ook over het zichtbaarder maken van gemeentelijk beleid en de mogelijkheden voor kinder- en jongerenparticipatie. Hoe ziet u dat?
“Daar zijn veel slagen te winnen! Kinderen die bijvoorbeeld door een duister tunneltje moeten en daar een lamp willen, die moeten weten waar ze terecht kunnen met hun vraag én daar antwoord op krijgen. Dat kan via vertegenwoordigers, zoals kinder- en jongerenburgemeesters. Maar het zou makkelijker moeten zijn. Daarom stel ik in de kinderrechtenscan voor dat er een breed informatienetwerk voor en door kinderen moet komen.
Zo’n netwerk moet gevuld worden op kanalen die kinderen gebruiken, zoals Instagram. Zij kijken niet op www.amsterdam.nl en ook niet op www. Amsterdammertje.nl, als die site zou bestaan. Dus moeten we dat op een andere manier organiseren, in gesprek met kinderen, en het hen laten verzinnen. Ik kan dat met mijn 60+ niet doen. Ik hoop dat de gemeente, scholen en kinderen daar samen vorm aan gaan geven en dat iemand die kar gaat trekken.
Als het informatienetwerk eenmaal goed loopt, zal ook de terugkoppeling van hetgeen er al dan niet is gedaan met de mening van kinderen en jongeren verbeteren. Het geven van een inhoudelijk serieuze reactie is typisch iets dat ook in het DNA van ambtenaren moet komen. Dat is van hogerhand niet op te leggen. Daar kan overigens die speciale participatieambtenaar iets in betekenen.
De ontwikkeling van zo’n netwerk is een proces, dat gaat niet van vandaag op morgen. Ik ga dat proces bewaken, maar als klachtenfunctionaris kan ik er verder niks mee doen. Als daar aanleiding voor is, blijf ik me met het beleid bemoeien. En omdat ik een zeker aanzien en respect heb verworven, staat de gemeente Amsterdam dat toe, hoewel het feitelijk niet tot mijn takenpakket behoort. Als het moet, kom ik in actie!”
Imane is erg enthousiast over het informatienetwerk en denkt graag mee: “Je ziet in de buurten dat kinderen niet altijd worden betrokken bij beslissingen en dat terwijl er veel scholen zijn om kinderen te bereiken. De gemeente zou bijvoorbeeld één keer per maand op een school kunnen komen, vertellen wat er in de buurt gebeurt en dan kinderen vragen om te participeren.”
Credits foto: Roos Trommelen
Lees ook:
- Interview Erie Haak, coördinator gemeente Woerden: “Voor kinderen en jongeren is de gemeente een raar en vaag instituut.”
- Interview Yuksel Motorcu, beleidsadviseur gemeente Utrecht: “Elke gemeente heeft een aanjager van kinder- en jongerenparticipatie nodig: als hulpmiddel of luis in de pels.”
- Interview dr. Gerard Kocken, GZ-psycholoog: “Het belang van participatie is dat kinderen en jongeren worden bevestigd in het gevoel dat ze ertoe doen.”